beheerder van de facebook groep: PHOENICIA: The history & legacy of the Phoenicians

vrijdag 5 juli 2013

Inleiding


          De Fenicische religie.

          Inleiding.
          Bij het beschrijven van dit onderdeel komen we een aantal grote
          moeilijkheden tegen. Dat begint al met de definiëring van waar we het
          eigenlijk over willen hebben.

          Probleem 1.
          Religie is de geloofsleer, ofwel de godsdienst. Religie is min of meer
          identiek met godsdienst. In de godsdienstwetenschap maakt men evenwel
          een onderscheid tussen beide begrippen en reserveert men godsdienst voor
          de verering van een persoonlijk goddelijk wezen, terwijl men onder het
          begrip religie alle gevoelens en manifestaties ten aanzien van
          bovenzinnelijke machten samenvat. Onder godsdienst wordt dus in ieder
          geval verstaan de verering en de aanbidding van God. Bij godenleer
          verwijst het woordenboek naar de mythologie en bij mythologie vinden we
          goden‑ of fabelleer. De mythe is een volksoverlevering, een sage of
          verdichting. Uitgebreidere definities zijn:
          ‑ een verhaal of een overlevering, die een fundamentele waarheid omtrent
          de wereld en het menselijk bestaan bevat, die in de eigen cultuur als
          gezaghebbend wordt beschouwd, maar waarvan de waarheid niet van
          historische of wetenschappelijke aard is;
          ‑ een verhalende overlevering over de natuur, de geschiedenis en het lot
          van de wereld, de goden, de mens en de samenleving;
          ‑ uit de oudste tijden van een volk of groep stammende overlevering, die
          de godsdienst, de goden, het bestaan of het voortbestaan van dat volk
          betreft.
          Een legende is een overgeleverd volksverhaal en een sage wordt gezien
          als een volksoverlevering, door de fantasie uitgebreid, maar meestal
          berustend op een historische grondslag ofwel een overgeleverd romantisch
          verhaal uit een heldentijdperk. De fabel is een kort moraliserend
          verhaal uit het natuurleven, ofwel een verdichtsel, mythologisch
          verhaal.
          Met andere woorden: Waar begint of eindigt de geschiedenis, de religie,
          de godsdienst, de mythologie, de legende, de sage en de fabel? En in
          hoeverre loopt het allemaal in elkaar over. Moeten we de 'Fenicische
          geschiedenis' van Philo van Byblos als mythologie of als religie
          beschouwen, dan wel zijn onderdelen (bijvoorbeeld over de slangen)
          daarvan puur fabels? Het verhaal van Keret (uit Oegarit) wordt een
          legende genoemd, maar het zou ook wel eens een historische gebeurtenis
          kunnen zijn uit een ver verleden.
 
          Niet alleen de definities lopen in elkaar over, maar ook in de
          overleveringen zitten verschillende aspecten van de hier behandelde
          definities. Een en ander is niet duidelijk van elkaar te onderscheiden.
          In dit hoofdstuk wordt dan ook een integrale behandeling weergegeven van
          alle overleveringen, of het nu historie, legende of fabel zou kunnen
          zijn.
 
          Probleem 2.
          Een nog groter probleem vormt de tijdsvraag. Over het algemeen beschouwt
          men de Feniciërs als een historische entiteit vanaf ca.1200 v.C (begin
          ijzertijd). Hun godenwereld bevat echter voor een deel nog oudere over
          het algemeen Kanaanietische goden vanuit de bronstijd. Weliswaar
          verandert soms een godheid voor een deel van karakter, maar toch blijft
          over het geheel genomen de lijn terug in tijd zichtbaar. We kunnen de
          Fenicische religie niet botweg ook laten beginnen omstreeks 1200 v.C.
          Slechts de uitspraak in de zin, dat er omstreeks 1200 v.C. Feniciërs
          waren, die toen een bepaalde godsdienst aanhingen, is acceptabel.
          Tegelijkertijd moet beseft worden, dat zij een godsdienst aanhingen, die
          in zijn grondvorm veel ouder was. Voor een goed begrip van de Fenicische
          godsdienst is het dan ook noodzakelijk om de Kanaanietische godsdienst
          daarbij te betrekken.

          Probleem 3.
          De geografische verspreiding van de Feniciërs door de gehele lengte van
          de Middellandse zee en zelfs daarbuiten heeft geleid tot ook een
          omvangrijke verbreiding van de Fenicische religie. Sommige goden en
          gebruiken worden in de ene kolonie wel of meer en in een andere kolonie
          niet of minder gerespecteerd. In het ene overzeesche gebied ging men
          gemakkelijker over tot assimilatie met inheemse goden en gebruiken dan
          in een andere overzeesch gebied. Door dit alles lijkt het erop, dat er
          diverse soorten 'Fenicische religies' zijn ontstaan. Door deze
          versnipperdheid is er nooit een nationale staat  tot stand gekomen en
          ook niet een nationale religie. We hebben dus te maken met diverse
          autonome ontwikkelingen per stadsstaat met voor een deel eigen goden,
          feesten en gebruiken. Toch blijft de rode draad van de basisvorm overal
          dezelfde. Er is wel degelijk een constante gemeenschappelijke noemer.
          Veelal keren ook dezelfde goden en gebruiken terug, maar per stadsstaat
          en diens kolonies een andere graad van belangrijkheid. Het fetisjisme,
          de hoge plaatsen‑cultus, de notie van een hoogste god: het komt allemaal
          door de eeuwen heen op talloze plaatsen steeds weer terug. Het
          geografische onderwerp van studie moet dan ook grofweg gezegd alles zijn
          wat zich bevindt tussen Tyrus en Gadir.
          Probleem 4.
          Het beschikbare bronnenmateriaal is zeer onevenwichtig van
          samenstelling.  De directe bronnen uit de Fenicische/Punische wereld
          zijn zeer eenzijdig. De overgeleverde 7000‑8000 inscripties (opgenomen
          in C.I.S) zijn erg stereotiep van aard, uitzonderingen daargelaten zoals
          de tekst van de offertarieven van Marseille. Bovendien stamt 3/4 van de
          inscripties uit één stad: Carthago. We missen hymnen, orakels, rituele
          teksten, gebeden en mythen uit de Fenicische tijd zelf. Gelukkig vult de
          archeologie iets van deze grote leemte op met de gevonden symbolen,
          beelden, amuletten, scarabees, munten en gedenkstenen. De indirecte
          bronnen bevatten veel meer informatie, maar de kans, dat die informatie
          gekleurd is, ofwel eigenlijk disinformatie blijkt te zijn, is aanwezig.

          Tot de indirecte bronnen kunnen gerekend worden:
          ‑ klassieke auteurs;
              * Eusebius van Caesarea (260‑340 v.C) citeert in de Praeparatio Evangelica
              Philo van Byblus (42‑117? n.C) en die baseert zich weer op mogelijk Sanchuniathon.
              * Damascius (480 n.C ‑ ?) citeert uit de kosmogonie van Mochus.
              * Plutarchus van Chaironeia (c.46‑c.120 n.C).
              * Lucianus (c.120 ‑ c.190 n.C).
          ‑ het Oude Testament;
          ‑ El‑Amarna brieven;
          ‑ teksten uit Oegarit;
          ‑ de Hebreeuwse inbreng;
          ‑ Egyptische en andere bronnen.
 
          De geschetste problemen laten duidelijk worden, dat een integrale
          benadering van dit onderwerp schier onontkoombaar is. Een benadering sec
          van de Fenicische religie van c.1200 ‑ 146 v.C zou teveel leemtes en
          onduidelijkheden geven. Van de religie van de Kanaanieten uit Oegarit
          tot aan die van de Kanaanieten bij St.Augustinus moet dan ook de
          ruggegraat vormen met zijn ontelbare vertakkingen van daaruit. Hoe kan
          het ook anders, wanneer we spreken van minstens 20 eeuwen in tijd en een
          geografisch gebied van 3500 km bij 1000 km.
 
         Zie o.a.:
          ‑ The World of the Phoenicians, S.Moscati, i.e.v.v.A.Hamilton, Cardinal,
          London, 1973, hoofdstuk 3.Religion.
          ‑ La civilisation phénicienne et punique, V.Krings, 1995, hoofdstuk 10.
          La Religion, C.Bonnet + P.Xella.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten