De
Fenicische religie.
Inleiding.Bij het beschrijven van dit onderdeel komen we een aantal grote
moeilijkheden tegen. Dat begint al met de definiëring van waar we het
eigenlijk over willen hebben.
Probleem
1.
Religie is
de geloofsleer, ofwel de godsdienst. Religie is min of meer identiek met godsdienst. In de godsdienstwetenschap maakt men evenwel
een onderscheid tussen beide begrippen en reserveert men godsdienst voor
de verering van een persoonlijk goddelijk wezen, terwijl men onder het
begrip religie alle gevoelens en manifestaties ten aanzien van
bovenzinnelijke machten samenvat. Onder godsdienst wordt dus in ieder
geval verstaan de verering en de aanbidding van God. Bij godenleer
verwijst het woordenboek naar de mythologie en bij mythologie vinden we
goden‑ of fabelleer. De mythe is een volksoverlevering, een sage of
verdichting. Uitgebreidere definities zijn:
‑ een verhaal of een overlevering, die een fundamentele waarheid omtrent
de wereld en het menselijk bestaan bevat, die in de eigen cultuur als
gezaghebbend wordt beschouwd, maar waarvan de waarheid niet van
historische of wetenschappelijke aard is;
‑ een verhalende overlevering over de natuur, de geschiedenis en het lot
van de wereld, de goden, de mens en de samenleving;
‑ uit de oudste tijden van een volk of groep stammende overlevering, die
de godsdienst, de goden, het bestaan of het voortbestaan van dat volk
betreft.
Een legende is een overgeleverd volksverhaal en een sage wordt gezien
als een volksoverlevering, door de fantasie uitgebreid, maar meestal
berustend op een historische grondslag ofwel een overgeleverd romantisch
verhaal uit een heldentijdperk. De fabel is een kort moraliserend
verhaal uit het natuurleven, ofwel een verdichtsel, mythologisch
verhaal.
Met andere woorden: Waar begint of eindigt de geschiedenis, de religie,
de godsdienst, de mythologie, de legende, de sage en de fabel? En in
hoeverre loopt het allemaal in elkaar over. Moeten we de 'Fenicische
geschiedenis' van Philo van Byblos als mythologie of als religie
beschouwen, dan wel zijn onderdelen (bijvoorbeeld over de slangen)
daarvan puur fabels? Het verhaal van Keret (uit Oegarit) wordt een
legende genoemd, maar het zou ook wel eens een historische gebeurtenis
kunnen zijn uit een ver verleden.
Niet alleen de definities lopen in
elkaar over, maar ook in de
overleveringen zitten verschillende
aspecten van de hier behandelde definities. Een en ander is niet duidelijk van elkaar te onderscheiden.
In dit hoofdstuk wordt dan ook een integrale behandeling weergegeven van
alle overleveringen, of het nu historie, legende of fabel zou kunnen
zijn.
Probleem 2.
Een nog groter probleem vormt de tijdsvraag. Over het algemeen beschouwt
men de Feniciërs als een historische entiteit vanaf ca.1200 v.C (begin
ijzertijd). Hun godenwereld bevat echter voor een deel nog oudere over
het algemeen Kanaanietische goden vanuit de bronstijd. Weliswaar
verandert soms een godheid voor een deel van karakter, maar toch blijft
over het geheel genomen de lijn terug in tijd zichtbaar. We kunnen de
Fenicische religie niet botweg ook laten beginnen omstreeks 1200 v.C.
Slechts de uitspraak in de zin, dat er omstreeks 1200 v.C. Feniciërs
waren, die toen een bepaalde godsdienst aanhingen, is acceptabel.
Tegelijkertijd moet beseft worden, dat zij een godsdienst aanhingen, die
in zijn grondvorm veel ouder was. Voor een goed begrip van de Fenicische
godsdienst is het dan ook noodzakelijk om de Kanaanietische godsdienst
daarbij te betrekken.
Probleem 3.
De geografische verspreiding van de
Feniciërs door de gehele lengte van de Middellandse zee en zelfs daarbuiten heeft geleid tot ook een
omvangrijke verbreiding van de Fenicische religie. Sommige goden en
gebruiken worden in de ene kolonie wel of meer en in een andere kolonie
niet of minder gerespecteerd. In het ene overzeesche gebied ging men
gemakkelijker over tot assimilatie met inheemse goden en gebruiken dan
in een andere overzeesch gebied. Door dit alles lijkt het erop, dat er
diverse soorten 'Fenicische religies' zijn ontstaan. Door deze
versnipperdheid is er nooit een nationale staat tot stand gekomen en
ook niet een nationale religie. We hebben dus te maken met diverse
autonome ontwikkelingen per stadsstaat met voor een deel eigen goden,
feesten en gebruiken. Toch blijft de rode draad van de basisvorm overal
dezelfde. Er is wel degelijk een constante gemeenschappelijke noemer.
Veelal keren ook dezelfde goden en gebruiken terug, maar per stadsstaat
en diens kolonies een andere graad van belangrijkheid. Het fetisjisme,
de hoge plaatsen‑cultus, de notie van een hoogste god: het komt allemaal
door de eeuwen heen op talloze plaatsen steeds weer terug. Het
geografische onderwerp van studie moet dan ook grofweg gezegd alles zijn
wat zich bevindt tussen Tyrus en Gadir.
Probleem 4.
Het beschikbare bronnenmateriaal is zeer onevenwichtig van
samenstelling. De directe bronnen uit de Fenicische/Punische wereld
zijn zeer eenzijdig. De overgeleverde 7000‑8000 inscripties (opgenomen
in C.I.S) zijn erg stereotiep van aard, uitzonderingen daargelaten zoals
de tekst van de offertarieven van Marseille. Bovendien stamt 3/4 van de
inscripties uit één stad: Carthago. We missen hymnen, orakels, rituele
teksten, gebeden en mythen uit de Fenicische tijd zelf. Gelukkig vult de
archeologie iets van deze grote leemte op met de gevonden symbolen,
beelden, amuletten, scarabees, munten en gedenkstenen. De indirecte
bronnen bevatten veel meer informatie, maar de kans, dat die informatie
gekleurd is, ofwel eigenlijk disinformatie blijkt te zijn, is aanwezig.
Tot de indirecte bronnen kunnen
gerekend worden:
‑ klassieke auteurs;* Eusebius van Caesarea (260‑340 v.C) citeert in de Praeparatio Evangelica
Philo van Byblus (42‑117? n.C) en die baseert zich weer op mogelijk Sanchuniathon.
* Damascius (480 n.C ‑ ?) citeert uit de kosmogonie van Mochus.
* Plutarchus van Chaironeia (c.46‑c.120 n.C).
* Lucianus (c.120 ‑ c.190 n.C).
‑ het Oude Testament;
‑ El‑Amarna brieven;
‑ teksten uit Oegarit;
‑ de Hebreeuwse inbreng;
‑ Egyptische en andere bronnen.
De geschetste problemen laten duidelijk worden, dat een integrale
benadering van dit onderwerp schier onontkoombaar is. Een benadering sec
van de Fenicische religie van c.1200 ‑ 146 v.C zou teveel leemtes en
onduidelijkheden geven. Van de religie van de Kanaanieten uit Oegarit
tot aan die van de Kanaanieten bij St.Augustinus moet dan ook de
ruggegraat vormen met zijn ontelbare vertakkingen van daaruit. Hoe kan
het ook anders, wanneer we spreken van minstens 20 eeuwen in tijd en een
geografisch gebied van 3500 km bij 1000 km.
Zie o.a.:
‑ The World of the Phoenicians, S.Moscati, i.e.v.v.A.Hamilton, Cardinal,
‑ La civilisation phénicienne et punique, V.Krings, 1995, hoofdstuk 10.
La Religion, C.Bonnet + P.Xella.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten