boek negen
deel drie
4.4.7.Het beeld van de
Punisch/Carthaagse religie.
‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑
ÉÉN GODSDIENST
Carthago en Fenicië hebben één en
dezelfde godsdienst stelt F.Móünter
reeds in 1816 na Chr.in zijn Religion
der Karthager. Er zijn hoogstens
wat lokale verschillen. Bijna twee
eeuwen later komt E.Lipinski tot min
of meer dezelfde conclusie in
"Syro‑Fenicische wortels van de Karthaagse
religie":
"Er was een tijd waarin men
gemeend heeft, zonder het werkelijk te
kunnen bewijzen, dat de godsdienst
van Karthago en haar koloniVn zich
ontwikkeld had uit de syro‑Kanaänitische
en fenicische religie. Dan is
er een periode van wetenschappelijk
scepticisme gekomen, waarin men naar
andere bronnen van de karthaagse godsdienst
gezocht heeft. Maar juist
door de vooruitgang van onze kennis
omtrent het oude nabije Oosten
realiseert men zich thans in
toenemende mate dat de karthaagse
godenwereld en de diepst gevoelde
praktijken van de karthaagse religie
in de oud‑fenicische bodem hun
wortels hebben."
FASES
In Carthaags Africa zijn duidelijk
vier fases te onderscheiden en dat
geldt in grote lijnen ook voor de
andere Punische gebieden:
‑ De beginfase met orientaalse en
archaïsche elementen, waarbij een
sterke Egyptische invloed merkbaar
is;
‑ In de 5e eeuw v.C valt een
godsdienstige hervorming, die ook zijn
politieke uitwerking heeft;
‑ Vanaf de 4e eeuw v.C vooral meer
een Hellenistische invloed;
‑ Vanaf de 2e eeuw v.C is er naast
het Hellenisme vooral meer de
Romeinse invloed.
GODEN
De goden zijn de bestuurders van de
wereld. Zij leveren vruchtbaarheid
en beschermen de mensen in leven én in de
dood.
De goden hebben veelal de volgende
eigenschappen, die in hun benamingen
en toevoegingen steeds weer terug
keren:
‑ licht ('r)
‑ volkomen (tm)
‑ machtig ('dr)
‑ sterk ('br)
‑ heerst (msl)
‑ helpt (czr)
‑ zegent (brk)
‑ beloont (slm)
‑ zorgt (slk)
‑ beschermt (cz)
‑ draagt (cms)
‑ hoort (smc)
‑ geeft (ytn)
‑ redt (hls)
' '
DE OFFERING
De offering heet Molk en er is geen
god Moloch, zoals in diverse
overleveringen werd beweerd. De
offering van de eerstgeborene geldt als
absolutie voor de rest van het gezin.
De leiders van de staat offeren om
hun kracht tot regeren te vernieuwen.
Er zijn verschillende soorten offers:
Molk'adam betekent: offer door een
mens.
Molk bacal betekent: offer door een
edelman/offer ter ere van Baal in
plaats van een zuigeling.
Substituut offers heten molchomor
(mlk'mr)en meestal is dit een lam of
schaap (agnum pro
vicario/zondebokgedachte=een plaatsvervangende
gebeurtenis, waarbij iemand iets in
onze plaats beleeft).
Een votief‑offer gebeurt door iemand,
die dat heeft toegezegd.
Een offerande kon gebeuren door een
individu (meestal), maar er waren
ook gemeenschapsoffers.
In het begin was althans in Carthago
het tofetgebeuren een zaak van de
aristocratie. Later gaat ook meer en
meer het gewone volk daarin
participeren.
Nog een andere onderscheiding binnen
het offeren is de wijze waarop:
‑ plengoffers;
‑ reukoffers;
‑ 'slacht'offers;
‑ brandoffers (Ola te Carthago).
Ook met de termen San'at en S(j)elem
worden offers aangeduid, maar hun
betekenis is (nog) niet zeker. Dat is
het wel voor de term Kaltl, dat
voloffer betekent. De offering vond
in de Carthaagse gebieden plaats
aan Baal Hammon (de heer van het
reukwerkaltaar=Thymiaterion) en later
ook aan Tanit (in het aanschijn van
Baal). Toch worden Baal Hammon en
Tanit niet omschreven als
bloeddorstige godheden, maar veeleer
goedwillende godheden in een
positieve rol. Het is een
tegenstrijdigheid, die nauwelijks
verklaarbaar is.
De offering in deze zin is een
voornaam kenmerk van landbouwculturen.
Door de Fenicische expansie wordt het
gebruik ook naar Afrika
overgeplant. De landbouwers in den
vreemde houden het oude gebruik vast
en worden zo mogelijk nog strenger in
de leer. We zien dat bij menige
andere migratiegolf ook optreden.
De offerande is dus het voornaamste
element. Dat beperkt zich niet tot
een officiVle groep of handeling,
maar het is een zaak van de gehele
bevolking, waarbij wel elke sociale
klasse zo zijn eigen rituelen heeft.
Het welzijn van de mens hangt af van
de goddelijke gunst. Zo ontstaan
ook de persoonlijke namen als
Esjmoenazar (Esjmoen heeft begunstigd),
Melqartazar (Melqart heeft geholpen)
of Melqartshama (Melqart heeft
geluisterd). De mens is ook
onderworpen aan de goden, zoals in de namen
Abdmelqart (dienaar van Melqart) en
Germelqart (klant van Melqart) naar
voren komt.
Men heeft ook familiale banden met de
favoriete godheid, zoals spreekt
uit Himilk (broer van Milk), Batbaal
(dochter van Baal) of Arishabat
(geliefde van Baal). Zo zoekt de
Carthager/PuniVr naar een sterke
personele binding met zijn favoriete
godheid, niet alleen in de naam,
maar ook door zijn persoonlijke
offers, zijn gebeden en de feesten.
Het belangrijkste blijft echter het
offer, dat de goddelijke kracht tot
leven moet wekken. Het offer vernieuwt de goddelijke kracht. De
zegenende uitstraling van de godheid
komt vrij, waardoor er tussen de
godheid en de offeraar een nauwe
geestelijke band ontstaat. In beginsel
offert de gelovige zichzelf, maar
bijna altijd wordt het een substituut.
De importantie van de offerande is
gelijk aan de waarde van de gift. Het
brandoffer van kinderen is dan ook de
bijna hoogste vorm van
offerbereidheid. De zelfmoord is de
hoogste en van sommige belangrijke
Carthaagse edelen weten wij, dat zij
daartoe overgingen. Zo is er de
stichtster van de stad: Elisja
(brandoffer). Verder Hamilcar
(brandoffer) in 480 v.C te Himera en
wellicht Himilco (hongerdood) in
396 v.C.
WIJDINGEN
Veelal worden de offers voorzien van
teksten. Bij de talloze
overgeleverde inscripties wordt
normaal van oudsher een standaardformule
gebruikt:
Gewijd object ‑ betrekkelijk
voornaamwoord ‑ werkwoord ‑ naam van de
offeraar ‑ naam van de
godheid/koning.
Omstreeks de 5e eeuw v.C wijzigt zich
deze standaardformule en begint
men met de naam van de godheid. De
meeste Punische inscripties zijn op
deze laatste wijze ingedeeld.
TARIEVEN
Om offers te mogen brengen werden
tarieven gehanteerd. Een prachtig
overzicht stamt uit Marseille (KAI
69), maar hoort oorspronkelijk
waarschijnlijk thuis bij de tempel
van Baal Saphon in Carthago.
"Tempel van Baal Saphon. Verslag
van de verschuldigde bedragen, die de
controleurs van de betalingen
vastgesteld hebben... voor iedere os, of
het nu een zoenoffer, vredesoffer of
brandoffer is, zullen de priesters
10 stukken zilver krijgen.....enz,
enz, enz"
Er werd ook onderscheid gemaakt
tussen een totaal offer (kll),
bloedoffer? (swct) en een dankoffer?
(sjlm kll). Er waren speciale
tarieven voor de armen, zoals blijkt uit de zin: "Bij ieder offer,
dat
een arme aan vee of vogel geeft,
zullen de priesters daar niets van
nemen."
TOFET
De naam schijnt af te stammen van een
plaats bij Jeruzalem (Ben Himmon),
waar de Joden mensenoffers brachten.
Het Fenicische oosten blijft
vrijwel stil over met name de
kinderoffers, daar waar die in het westen
veelvuldig genoemd werden door
klassieke auteurs en waar de restanten
daarvan ook werkelijk omvangrijk zijn
teruggevonden.
Er zijn o.a. tofets in Carthago (8e‑1e eeuw
v.C), Motya (6e‑4e eeuw
v.C), Lilybaion (4e‑3e eeuw v.C),
Tharros, Sulcis, Monte Sirai, Nora,
Bithia, Althiburos en Hadrumetum
aangetroffen.
Volgens Diodoros (1e eeuw v.C) werden
er in 310 v.C 500 kinderen
geofferd te Carthago.
Sophokles (5e eeuw v.C) noemt het
offer, dat de 'barbaren' vanaf het
begin brachten, als een menselijke
offerande. Porhyrios heeft het in de
3e eeuw na Chr. over de mooisten van
het nageslacht, die geofferd
werden. Dracontius betreurt het feit,
dat de Carthaagse vrouwen 'de
eigen kinderen' aan Kronos offerden.
Volgens Silius Italicus zou het om
een jaarlijks gebruik gaan en zou het
door het lot bepaald worden.
Tertullius bericht nog in de late
Romeinse tijd, dat "tot op heden is de
misdaad in het geheim nog in
gebruik." Het laatste opgetekende
kinderoffer vond plaats op 8 november
323 na Chr. " De priester voltrekt
nog vol vreugd de eed, die hij
gezworen had om uit te voeren."
Wat kan de reden zijn geweest?
Daarvoor dienen we eerst terug te gaan
naar het oosten, waar de volgende
visie algemeen ingang had:
Alle eerstelingen moeten worden
geofferd, of het nu vruchten, dieren of
mensen zijn. Houdt het verband met de
zienswijze van een Babylonische
schrijver Theodicee:
"Hoe komt het, dat de
eerstgeborene doorgaans zwakkelijk is?
Het eerste kalf van de koe is van weinig
waarde,
het tweede daarentegen wordt
tweemaal zo groot."
In Exodus 22,28 lezen we:
"Uw eerstgeborenen moet ge mij
afstaan. Dat geldt ook voor uw runderen
en uw kleinvee."
In Exodus 12,29 lezen we:
"En het was midden in de nacht
toen Jahwe al de eerstgeborenen van
Egypte sloeg."
Al vroeg gaat men echter in het
oosten, maar ook in het westen tot
substituut‑offers over. Achaz en
Manasse in de Joodse leefwereld offeren
hun zoon nog (II Koningen 16:3,21,6)
en ook Mesha van Moab gaat er in de
9e eeuw v.C nog toe over. Er zijn nog
meer voorbeelden te noemen uit
Aram en MesopotamiV. In de 8e‑7e eeuw
v.C was het verschijnsel nog wijd
verbreid, maar vanaf de 6e eeuw v.C
zien we welhaast uitsluitend
substituut‑offers optreden. In het
westen blijft het gebruik kennelijk
langer in zwang, maar ook hier gaat
men de Molk'omor steeds meer
hanteren.
Bij Carthago komen als beweegredenen
voor de kinder‑ en mensenoffers
naar voren, dat in tijden van nood de
goden extra aandacht nodig hadden.
Daarnaast kunnen beweegredenen
geweest zijn:
‑ regulatie van de ongebreidelde
geboorten. De relatieve welvaart was in
Carthago t.o.v. de omringende landen
vaak dermate hoog, dat de bevolking
explosief toenam onder de steeds
gunstiger wordende omstandigheden.
Strabo heeft het zelfs een keer over
700.000 inwoners en dat zou voor
die tijd gigantische hoog zijn en
bovendien leiden tot even gigantische
problemen;
‑ het delen van deze relatieve
welvaart met minder kinderen per gezin.
Een vergelijking met de boeren van
ScandinaviV in de vroege middeleeuwen
dringt zich op: Aan meestal de oudste
zoon werd de boerderij
overgedragen. De andere zonen moesten
hun heil maar op zee zoeken. Er
was maar plaats voor één opvolger.
Ook de Carthaagse koopman met zijn
rijkdom wilde dat wellicht overdragen
aan één enkele nakomeling;
‑ het zuiver houden van het ras? Het
is een mogelijkheid, die nog
nauwelijks goed onderzocht werd of
kon worden. De veelvuldige
cosmopolitische contacten van de Carthagers
en Puniërs leidden tot ook
vermenging met andere volken en
stammen. Wellicht waren de nazaten van
deze verbindingen minder gewenst!
Hoe dan ook, het is bewezen, dat er
ook te Carthago kinderoffers
gebracht werden. We beschikken over
twee inscripties uit het Tanit
heiligdom, die daarover reppen. De
vele teruggevonden urnen bevatten
vele kinderbeenderen naast dierlijke
en plantaardige resten. Het Tanit
heiligdom ligt in de wijk SalammbF‑Douar‑Chott
tussen de rue Hannon en
de rue des Suffètes.
In het begin van de 4e eeuw v.C wordt
dit heilige gebied opgehoogd en
vlak gemaakt. Daarna zien we ca.30‑40
jaar een grote wanorde optreden
met vele vreemde invloeden met
Egyptische, Ionische en ook Etruskische
invloeden. In deze tijd komt steeds
meer het teken van Tanit voor.
Het aandeel van de kinderoffers in
het totaal van de offers neemt toe en
Justinius noemt als dwingende reden,
dat het de bedoeling was om,
temidden van steeds meer dreigender
krachten, "de vitale kracht en
energie van de stad te vernieuwen en
om de welvaart veilig te stellen."
Tussen 400 en 200 v.C komen er in het
Tanit heiligdom aldus ca.20.000
urnen tot stand, waarin kinderresten
aanwezig zijn. Slechts 10% daarvan
is dierlijk. Het zou kunnen
betekenen, dat minstens 18.000 kinderen in
200 jaar daar de dood vonden en dat
is ca.90 per jaar, ofwel één elke
vier dagen. Het is een gruwzame
gedachte. In principe behoeft echter een
historicus geen morele uitspraken te
doen, behalve wanneer het onderzoek
hem/haar daartoe maant. Het mag
echter niet tot vergoelijking of
bagatellisering van een verschijnsel
gaan leiden, zoals bij zoveel
Fenicische en Punische studies
zichtbaar wordt.
Een simpele rekensom is de enige
neutrale methode om inzicht te krijgen.
Een veilige voorzichtige schatting
houdt in, dat Carthago in de periode
400‑200 v.C een bevolking had van ca.
100.000 inwoners.
Met een gemiddelde leeftijd van 50
jaar betekent dit, dat de eerste
jaargang ca.3000 personen bedroeg.
Doodgeborenen kunnen daarvan, ook
weer voorzichtig ingeschat, 5% hebben
bedragen en dat is zo'n 150
kinderen per jaar. Vergelijken we de
eerder gevonden ca.90 kinder‑urnen
per jaar in dezelfde periode, dan
komt het een en ander toch in een wat
ander daglicht te staan. Bovendien
hebben we nog geen rekening gehouden
met de kinderen in het 2e en 3e jaar,
die ook in de urnen voorkwamen en
die ook in het 2e en 3e jaar een
natuurlijke dood hebben gevonden. De
simpele statistiek leert dan, dat van
een massale levende kinderoffering
geen sprake kan zijn, uitgezonderd
bij rampzalige gebeurtenissen, zoals
die zijn opgetekend. Deze gedachte
wordt ondersteund, door het feit, dat
op normale begraafplaatsen minder
kindergraven voorkomen, dan men
statistisch zou
verwachten. In de tofet‑kerkhoven zijn vroegtijdig
gestorven kinderen aangetroffen, die
als zodanig geidentificeerd konden
worden. Het is echter de vraag, of
dat bij alle teruggevonden
kindergraven nog verantwoord te doen
is, zeker wanneer het crematies
betreft. We hebben dus waarschijnlijk
te maken met een rituele offering
van in hoofdzaak doodgeboren kinderen
en we moeten het beeld van de
rituele massamoordenaars, zoals de
klassieke auteurs naar voren brengen,
eindelijk ontkrachten.
Overigens zal de discussie over dit
onderwerp, ondanks steeds meer
geavanceerde beschikbaar komende
technieken, nog wel geruime tijd
doorgaan. Zo verscheen onlangs een
documentaire "HET BLOEDALTAAR" van
Jill Marshall.
1).D.Markoe (Cincinnati Art Museum)
heeft de opdracht ontvangen om weer een boek te schrijven over de Feniciërs. Op voorhand gaat
hij uit van de kinderoffers.
2).P.Bartoloni van het het Fenicisch
instituut te Rome ontkent de kinderoffers ten stelligste en zegt, dat het allemaal laster was
van de Grieken en de Romeinen en dat dit nog steeds zo doorgaat. De tofet was een heilige
plaats voor doodgeboren en/of vroegtijdig gestorven kinderen.
3).L.Stager van de Harvard University
neemt een tussenpositie in en verwondert zich over het feit, waarom zo'n beschaafd volk
zich misschien tot een dergelijke geinstitutionaliseerde vorm van barbaarsheid liet verleiden. Hij
komt tot de conclusie, dat de archeologie ons geen definitief uitsluitsel zal geven.
4).Charlotte Roberts bezoekt Motya,
waar in de oudheid ca.15.000 mensen leefden en waar een tofet is teruggevonden met ca.6000
urnen. Charlotte Roberts is bioloog/antropoloog aan de Universiteit van Durham. Via tand‑onderzoek
bij 20 resten van personen komt zij tot de conclusie, dat die tot 2 *a 3
maanden zijn geweest.
5).In IsraVl te Jeruzalem is door
Patricia Smith als fysisch antropoloog onderzoek gedaan aan de Hebrew University en zij vindt
uit, dat bij resten van 20 personen (tanden), het duidelijk is, dat die niet doodgeboren waren.
6.Ron Dixon (micro‑bioloog) en Kery
Brown (biomoleculair archeologe{UMIST}) van de Universiteit van Bradford
nemen hun toevlucht tot het DNA onderzoek. Als uit het DNA van Carthago blijkt, dat het allemaal
jongetjes zijn, dan is er veel voor te zeggen, dat het werkelijk offers waren, want in
de oudheid waren de eerstgeborenen, die geofferd werden, altijd jongens. Het chromosoom
moet dus X en Y bevatten. Na 13 pogingen van elk drie dagen met behulp van o.a. een PCR machine
blijkt (bij hoeveel?), dat het om jongens gaat.
7).Tezelfdertijd is de Universiteit
van Jeruzalem ook met DNA onderzoek bezig met de resten uit Motya en wat blijkt: hier gaat het om een
meisje.
8).De documentaire eindigt dan ook
terecht met de opmerking, dat nog tenminste 5 jaar onderzoek nodig is over een
veel grotere populatie om iets zinnigers te kunnen zeggen.
NA DE DOOD
Tot de 4e eeuw v.C werd er
hoofdzakelijk begraven. Daarna vond steeds
meer crematie plaats. Bij
uitzondering vindt het complete balsemen
plaats. Meestal werd echter volstaan
met een lichte vorm daarvan, als
men er al toe overging.
Crematies vonden vooral plaats te Motya
en Carthago. Er werd gebruik
gemaakt bij het begraven van
grafschachten (dromos) en van grafkamers
(Dj.Mlezza, Dougga, Kroubs).
Sarcofagen waren tamelijk bijzonder en
werden veelal ook geimporteerd.
Men gelooft aan een leven na de dood,
maar er is niet zo'n uitgebreide
doodscultus als bij de Egyptenaren.
Mogelijk gelooft men ook in
onsterfelijkheid. Volgens een notitie
in 'Excerpta Polyaeni' zou
Hannibal gezegd hebben "dat
degenen, die in de oorlog dapper (strijdend)
sterven na niet al te lange tijd
opnieuw tot leven komen."
De gelovige voldeed op aarde aan een
aantal riten, werd ingewijd en
vervulde zijn offerandes. Daarmee
verzekerde hij zich ervan, dat hij op
aarde door zijn godheid werd
beschermd en dat hij in de dood met zijn
ziel een plaats zou kunnen vinden in
de nabijheid van zijn godheid.
De demonen zullen uiteindelijk dood
en verderf brengen over ieder
schepsel en voor de nabestaanden is het
dan zaak, dat de overledene een
goede rustplaats krijgt. Nog erger
zou het worden, als de overledene
niet tevreden zou zijn met zijn
rustplaats en zich zelf zou ontwikkelen
tot een demon. De nabestaanden
zorgden er dus voor, dat de overledene
goed begraven werd en voorzien werd
van het noodzakelijke. Een schending
van het graf moest hoe dan ook
voorkomen worden.
Appianus (Libyca 84.89) en Cicero (Pro
Scauro VI 11) vermelden expliciet
de bij de Puniërs aanwezige
dodencultus.
Afbeeldingen op scheermessen,
gedenkstenen en op de schalen van
struisvogeleieren met dikwijks de
lotusbloem worden gebruikt om de
eeuwige woning voor te stellen. De
godin Hawwat speelt bij de overgang
naar het dodenrijk een belangrijke
rol. Amuletten en maskers worden
naast de overledenen veelal bijgezet,
maar de doden worden ook voorzien
van alledaagse artikelen en voeding
voor de dodenreis. Uit Kef el‑Blida
is een afbeelding bekend, waarbij de
ziel wordt voorgesteld als een
soort half‑vogel, zwevend tussen de
dageraad en de boot van de nacht,
terwijl de grote slang de boot van de
dag leidt naar de hemelse goden.
Zie:La peinture funéraire de Kef el‑Blida,
J.Ferron, Archéologia 20, 1968.
MAUSOLEA
Nabij Amrit in Fenicië komt een
mausoleum voor (=Meghazil). Ook in
Afrika komen dergelijke bouwwerken
voor. Ze komen in twee soorten voor.
Massief, als Egyptische bouwwerken,
voor diverse Numidische vorsten, of
sierlijk als een uit de kluiten
gewassen gedenksteen. In Kroub en Dougga
zijn dergelijke bouwwerken teruggevonden.
Bij Dougga kwam een
hellenistisch mausoleum tot stand van
bijzondere schoonheid. Het werd
gemaakt door Atban in de 2e eeuw v.C
(KAI 100). Ook dat van Hr.Bourgou
op Djerba is het vermelden waard.
Zie voorts:DIE NUMIDER,
H.G.Horn+C.B.Rüger (Numidische Königsarchitectur, F.Rakob).
IMPORTCULTUS
Demeter + Kore komen voor vanaf het
begin van de 4e eeuw v.C.(agrarische
goden) en Dionysos (assimilatie met
Shadrapa). De nederlaag voor
Syracuse, de Libysche opstanden en
zelfs de 'opoffering' van Himilco
mochten niet meer baten. De heersende
goden waren kennelijk niet sterk
genoeg meer. Vandaar, dat de vreemde
culten werden ingevoerd, terwijl
het mogelijk ook een voorwaarde in de
onderhandelingen tussen Grieken en
Carthagers was. Deze Griekse culten werden
al spoedig zodanig
gepuniseerd, dat de oorspronkelijke
betekenis voor een deel verloren
ging. De Punische priesters maakten
er zo hun eigen verhaal bij.
Bovendien sloegen de nieuwe culten
niet erg aan bij de grote massa. Dat
deden nog steeds wel de Egyptische
godheden en dan vooral op het vlak
van de magie en het bijgeloof.
Genoemd kunnen worden Ptah, Horus, Bes,
Thot, Isis, Shu, Amon‑Re, Sekhmet, Anubis, Osiris,
Nephtys en Tueris.
De import
van Romeinse godheden was voornamelijk bij naam. Echt Romeinse
godheden hebben nauwelijks entree
gehad. Dat heeft waarschijnlijk te
maken gehad met het feit, dat de
Romeinen de overwonnen volken en hun
culturen respecteerden. Hierdoor
kreeg ook de Noord‑Afrikaanse religie
zijn hybride en heterogene karakter.
De Romeinen lieten bijvoorbeeld Diana
optreden als godin van de jacht en
menige Noord‑Afrikaanse marktplaats
werd onder de Romeinen beschermd
door Mercurius.
TEMPELS EN HEILIGDOMMEN
De aanvankelijke bescheiden heilige
plaatsen met hooguit een steen, of
een altaar (zoals te Dj.Bou Kornein
of Ain Tounga), kregen uiteindelijk
toch heuse tempels en bouwwerken,
waarin de godheid vereerd werd.
Uiteindelijk dient de godheid toch
een huis te hebben, waarin hij/zij
kan wonen (zie:Baal bij Oegarit).
De eerste tempels in de Punische
wereld zien er meer bescheiden uit als
kapellen. We kennen de Cintas‑kapel
en de kapel te Salammbo te Carthago.
Die laatste wordt ook wel de kapel
Carton genoemd naar zijn ontdekker.
Zij waren nauwelijks enkele vierkante
meters groot. De kapel Carton is
bijvoorbeeld 4 bij 4.80 en heeft een
toegang van nog geen 0.90 meter. De
muren zijn wel dik (0.55 meter).
Echte tempels verrijzen pas later
nabij de Agora en op de Byrsa in
Carthago. Esjmoen heeft
waarschijnlijk in Carthago zijn tempel gehad op
de Odeon‑heuvel en de tempel van
Resheph bevond zich halverwege haven en
Byrsa.
Het gewone volk, dat een tempel wilde
betreden voor bijvoorbeeld een
offerande, had te voldoen aan
speciale voorwaarden: Bezoekers van een
tempel van Esjmoen‑Esculapius te
Thuburbo majus dienden drie dagen
daaraan voorafgaande geen
geslachtelijke omgang te hebben, mochten niet
naar de kapper of een badhuis gebruiken en het eten van bonen en
varkensvlees was verboden.
Voor de diverse bedevaartsoorden
wordt verwezen naar de slotbeschouwing
en naar de paragraaf aangaande de
sacrale prostitutie.
RELIGIEUZE REFORMATIE
In de 5e eeuw v.C vindt er te
Carthago een wezenlijke religieuze
verandering plaats met theologische,
liturgische aspecten, maar ook
politieke aspecten. Het is mogelijk,
dat in het begin van de stad
Carthago Melqart en Ashtarte nog de
voorkeur hadden. In de 5e eeuw v.C
krijgen Tanit en Baal Hammon de
voorkeur. Gelijktijdig gaat het
koningsschap ingewisseld worden voor
een oligarchische bestuursvorm.
Toch blijft Melqart een speciale
positie behouden en zeker bij de
Barciden. Melqart was immers ook
verbonden met het koningshuis en
mogelijk wilden de Barciden dat weer
in ere herstellen. Het deels
afdanken van Melqart onderstreept ook
het zich definitief losmaken van
Tyrus.
Deze geschetste
religieuze/economische reformatie moet vele eeuwen
daarvoor al een keer eerder hebben
plaats gevonden. Toen verschenen de
Feniciërs in hun woonplaatsen aan de
Middellandse zee kust. Van
akkerbouwers met chtonische goden
werden zij zeevaarders, waarbij de
astrale goden van grotere betekenis
werden. Nu in de 5e eeuw v.C vindt
er opnieuw een omslag plaats. De
Puniërs pakken de landbouw meer dan
ooit terug op in het vruchtbare
Afrika en Sardinië met als gevolg, dat
de oude chtonische goden ook weer
terug in de aandacht komen, ofwel dat
de astrale goden werden voorzien van
chtonische tekens. De goddelijke
zorg voor het gewas gaat opnieuw
centraal staan.
Samen met deze politiek‑religieuze
algemene veranderingen, treedt er ook
een verandering in de offerande op.
Het karakter daarvan verschuift.
Niet primair de stad(staat), maar het
individu dient voorzien te worden
van nieuwe energie. Bovendien kunnen
nu ook vreemdelingen deel gaan
nemen aan de erediensten.
STADSVOORKEUREN na de religieuze
hervorming.
Carthago (4e eeuw v.C) 1.Tanit 2.Baal
Hammon
Cirta (3e eeuw v.C) 1.Baal Hammon 2.Tanit
Motya (5e eeuw v.C) alleen Baal Hammon
Baal Hammon en Tanit spelen de
voornaamste rol. Baal Hammon als god van
'wierookaltaar'en god van de
landbouw. Tanit is een vruchtbaarheidsgodin
en zij beschermt de doden. Daarnaast
zijn er belangrijke rollen voor
Ashtarte als de moedergodin of dame
('dt) en Melqart, die staat voor
welvaart, handel en expansie.
Andere stadsvoorkeuren zijn
bijvoorbeeld:
Gadir: Melqart
Antas: Shadrapa
Eryx: Ashtarte
SACRALE PROSTITUTIE
Ashtarte werd in de volgende
heiligdommen vereerd, waarbij ook sprake
was van tempelslaven(innen), die ter
beschikking van de bezoekers
stonden (hierodouloi): ‑Sicca Veneria
‑Pyrgi
‑Eryx
Tempelprostituees worden al door
Herodotos genoemd bij Corinthe. Op
Cyprus was Paphos een dergelijk oord
en ook in het westen komt het
verschijnsel dus voor. Daarbij werd
zowel gebruik gemaakt van vrouwen
als van mannen ('Temple‑boys').
Valerius Maximus (1e eeuw na Chr)
schrijft in zijn Facta et dicta
memorabilia, dat de Punische dames hun
maagdelijkheid kwamen offeren in de
tempel van Venus van Sicca. Dat is
het huidige Le Kef. Deze plaats werd bevolkt door ElymiVrs, die
afkomstig waren van Sicilië. Hun
belangrijkste tempel bevond zich te
Eryx. Er is een legende, dat de godin
van Eryx ieder jaar gedurende
negen dagen een bezoek aan Carthago
bracht. De sacrale prostitutie was
dus beperkt tot slechts een paar
plaatsen en het vormde maar een detail
in de Fenicische en Punische religie.
Het heiligdom te El Kenissia was
gewijd aan Tanit en hier is het zeer
twijfelachtig, of er sacrale
prostitutie werd bedreven.
ORAKEL
De Melqart tempel te Gadir
functioneerde als zodanig. Aldaar zou een
eeuwig brandend vuur voorkomen. In
Gadir is ook sprake van een klein
eiland, waar een orakel was en waar
een zeegodin(?) in een grot
geraadpleegd kon worden. Toch heeft
dit instituut waarschijnlijk niet
zo'n hoge vlucht genomen als bij de
Grieken met hun Delphi en Dodona
heiligdommen. Wel werden de
Carthaagse legers veelal vergezeld van
waarzeggers en profeten. Het fenomeen
'waarzeggen' speelde dus wel
degelijk een voorname rol bij de
bijgelovige Carthagers. Alleen het
instituut orakel komt minder sterk
naar voren in de tot dusver
beschikbare overleveringen en
opgravingen.
FEESTEN
In Carthago werd een feest gehouden,
dat 'Mayumas' werd genoemd, ofwel
mogelijk in het grieks(?):
'Hydrophoria'.
Een ander feest is dat van Ceres, dat
op 13 december in geheel Afrika
werd gevierd en dat gecombineerd werd
volgens Sallustius met
volksvermaken en uitspattingen, die
obsceen genoemd kunnen worden
(lascivia). In het Demeter‑feest
tijdens de lente werd in Carthago de
volgende rite toegepast:
priesteressen zetten een schaal met bekertjes
op hun hoofd. In de schaal brandde
een heilig vuur en de bekertjes
werden gevuld met het eerste koren.
Voorts maakte men uitgeholde
borstbeelden, waarin brandend
reukwerk werd gedaan. Een beschadigde
inscriptie heeft het over een
vijfdaags feest, waarbij diverse offers
gebracht moeten worden en waarbij
diverse regels in acht moeten worden
genomen. In een neopunische
inscriptie wordt een priesteres genoemd, die
18 jaar lang de bazin van de
danseressen was. Plutarchus vermeldt het
gebruik van pauken en
blaasinstrumenten, die nodig waren voor de
danspartijen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten